SolaReMail-motet

Toonsoorten in motet “Ich lasse dich nicht”

Hoe zit dat?

Het heeft te maken met de overgang van renaissance naar barok, ca. 1600 dus, meer specifiek van het modale naar het tonale systeem.
Het eerste ontstond in de tijd van het gregoriaans rond het jaar 1000 en strekt zich dus uit over een periode van zo’n 600 jaar. In dat systeem bestaat er ook een soort van mineur en majeur, hoewel men absoluut niet dacht in dat soort termen.
Er wordt daarbij gebruik gemaakt van 4 toonladders (modus, m.v. modi, vandaar: modaliteit/modaal systeem) die beginnen op resp. d, e, f en g en de witte toetsen van de piano volgen. Die modi hebben Griekse namen meegekregen, hetgeen wel aangeeft dat de roots van het systeem uit de Griekse oudheid stamt: dorisch (v/a d), phrygisch v/a e), lydisch (v/a f) en mixolydisch (v/a g). De 1e en 2e modus klinken als een soort mineur, 3 en 4 als majeur.
Uiteindelijk heeft de dorische modus (d-e-f-g-a-b-c-d) zich ontwikkeld tot onze mineurtoonladder. En daar zie je meteen het verschil d-dorisch heeft geen voortekens en d-mineur heeft 1 mol.

Gedurende de 16e eeuw was men steeds meer aan het opschuiven in de richting van het tonale systeem. De muziekpraktijk ontwikkelde zich zelfs zo snel dat de muziektheorie daarbij achterbleef. Als rond 1600 de barok aanbreekt en de tonaliteit min of meer een feit is, valt men qua notatie vaak nog steeds terug op het modale systeem. Dus: staat een stuk in d-kl (1 mol) staan er bij de sleutel 0 mollen. Ergo: staat een stuk in f-kl (4 mollen) staan er bij de sleutel 3 mollen.
Deze situatie heeft nog tot in de 18e eeuw voortgeduurd. Zelfs bij J.S. kom je nog van dit soort situaties tegen. Overigens tref je die spagaat alleen aan in mineurtoonsoorten met mollen.

Als we nou naar Ich lasse dich nicht kijken zie je dat al meteen in de eerste maten de ontbrekende mol als toevallig voorteken (voortekens die in de maat optreden, i.t.t. vaste voortekens bij de sleutel) aangevuld worden: d wordt des.

Nu, wat dat moduleren betreft… ik neem jullie mee door de eerste 45 maten van het motet.
mt 1-5 begint met het f-kl akkoord en sluit ook nadrukkelijk af (cadenseert) in f. Herhaling in koor 2.
mt 9-13 begin in f, cadens in As-gr (akkoord van onder naar boven as-c-as. Ontbrekend in dit akkoord de niet relevante toon es). Een duidelijk majeurgevoel bij deze cadens. De modulatie naar As-gr is niet toevallig, want ook 4 mollen dus de parallel van f-kl, dus een verwante toonsoort. Herhaling in mt 13-17.
mt 17-21 begin in As, cadens in Es-gr (es-g-es). Alweer gemoduleerd dus van As naar Es. Es is nauw verwant aan As als ‘dominanttoonsoort’ en daarmee in de verte verwant aan f-kl. Herhaling in mt 21-25.
mt 26-31 het wordt spannend met 3 g’s. In eerste instantie denk je aan de voorgaande afsluiting in Es (g als terts in het Es-acc), maar wanneer de rest van de stemmen inzet blijkt die g, overgenomen door de alten, te functioneren in een c-kl acc (c-es-g). De afsluiting in mt 31 is ook in c-kl. Gemoduleerd dus naar c-kl, de paralleltoonsoort van Es en ‘subdominanttoonsoort’ van f-kl. Verwant aan zowel Es als f, spilfunctie dus. Herhaling koor2.
mt 35-45 Het c-kl acc. wordt C-gr (es wordt E) en daarmee weer dominanttoonsoort van f-kl. M.n. de nadrukkelijk aanwezige e (leidtoon) wijst onherroepelijk naar de hoofdtoonsoort f-kl, waarin deze passage dan ook cadenseert.
Je observatie dat er niet gemoduleert wordt klopt dus niet. Integendeel er wordt naar hartelust gemoduleerd.

De achterliggende symboliek: 1 toonsoort volstaat niet om datgene te zeggen wat je wilt zeggen. Nee, je wilt de boodschap letterlijk in alle toonaarden bezingen.