SolaReMail-toonsoorten

Het tonale systeem

Het harmonische systeem waarbij de tonica de centrale rol inneemt noemen we dus het tonale systeem. In dat systeem vormen de toonsoorten de vocabulaire, de woorden die je tot je beschikking hebt om een mooi muzikaal verhaal te maken. De ruggegraat van de toonsoort is de toonladder.

De bekendste toonladder is die van C majeur (C grote terts): c(1)-d(2)-e(3)-f(4)-g(5)-a(6)-b(7)-c(1), de witte toetsentoonladder. Binnen die toonladder (tl) kun je het tonale effect, het magnetisme, ook volop ervaren. Alle tonen staan in een speciale relatie tot de tonica. Als je een melodietje eindigt op ‘g’ zul je graag weer terug willen vallen naar de ‘c’. De ‘b’ leidt onherroepelijk tot de ‘c’. ‘f’ en ‘a’ willen graag naar ‘g’ om vervolgens weer terug te vallen op ‘c’. Speel er maar eens mee en ervaar de tonale werking. Kortom: binnen de toonladder heeft iedere noot een specifieke plek en eigen identiteit. We noemen dat een functie.

Naast de functie van de tonica (de 1e toon van de tl, de 1e trap) heeft de 3e toon een belangrijke functie (de 3e trap). In onze voorbeeldtl is dat de ‘e’. De 3e trap geeft kleur aan de tl. Je kunt dat heel treffend ervaren door de 1e 5 noten van onze tl te spelen (c-d-e-f-g) en daarna nog een keer maar dan met ‘es’ ipv ‘e’ (c-d-es-f-g). Je merkt dat de sfeer een draai van 180graden maakt. De 3e trap is bepalend voor majeur of mineur: de afstand van ‘c’ naar ‘e’ is een grote (majeur) terts. De toonladder met c als tonica en e als 3e trap is die van C majeur of C grote terts (C-gr). De afstand van ‘c’ naar ‘es’ is een kleine (mineur) terts. De daarop gebaseerde tl is die van c mineur of c kleine terts (c-kl).

Een stuk staat altijd in een toonsoort, dat is wat anders dan een toonladder. De toonladder vormt wel de basis, maar 7 noten is wel wat weinig materiaal om een symfonie van pakweg een uur mee te vullen. Gedurende het stuk zal de componist andere toonsoorten verkennen om zijn harmonisch landschap uit te breiden. Hij gaat buurten bij zgn verwante toonsoorten. Er wordt een hechte constellatie zicht-/hoorbaar van individuele noten en hun plek binnen de tl en toonladders die hun plek hebben binnen het grotere harmonische universum. Mozart zal in een symfonie in C-gr uitwijken naar G-gr, F-gr en a-kl (verwante toonsoorten). Onderweg zal hij ook nog even verwanten van verwante toonsoorten aanstippen. Zo ontstaat dus een palet van misschien wel 8 toonsoorten waar hij zijn symfonie mee inkleurt. Maar uiteindelijk zal hij altijd weer thuiskomen in C-gr. Die verplaatsing van de ene naar de andere toonsoort noemen we een modulatie. Moduleren maakt de muziek spannend. Hoe meer je moduleert en hoe verder verwijderd van de hoofdtoonsoort des te groter de magnetische werking en het verlangen om weer thuis te komen in de hoofdtoonsoort. Die harmonische spanning is met de nodige oefening heel goed voel-/hoorbaar. Het verhoogt het luistergenot.

Onderdeel van je vraag was: hoe kun je zien in welke toonsoort een stuk staat. Nou, dat is heel simpel. Nu je weet dat je altijd thuiskomt in de hoofdtoonsoort hoef je maar naar het slotaccoord te kijken en je weet genoeg. Hoewel…zo’n slotaccoord bestaat meestal uit 3 verschillende noten. In onze voorbeeldsymfonie zijn dat de c-e-g . Voor het antwoord kijk je naar de onderste noot, de basnoot. Dat moet een ‘c’ zijn.

Maar er zijn nog meer indicatoren voor de toonsoort. Meestal de 1e maat. Als daar een prominente rol voor de ‘c’ is, kun je er gevoeglijk van uitgaan dat C de grondtoon/toonsoort is. Maar componisten willen je nog wel eens op het verkeerde been zetten door de hoofdtoonsoort met omtrekkende bewegingen in te leiden. Dus geen garantie.

De voortekens zijn wel een duidelijke indicatie. Hoewel daar ook nog enig onderzoek gepleegd moet worden. Inmiddels is duidelijk dat wij majeur- en mineur toonladders tot onze beschikking hebben. Dat zijn er 24: 12 x maj. 12 x min. Op iedere toets van de piano (7 witte, 5 zwarte) is zowel een majeur als en mineurtoonladder op te bouwen.

Iedere majeur toonladder heeft een mineur equivalent, de zgn. paralleltoonladder, die dezelfde lay-out heeft. Die mineurparallel begint op de 6e trap. In de voorbeeld toonladder van C is dat dus de ‘a’. Dus C-gr: c-d-e-f-g-a-b-c, parallel a-kl: a-b-c-d-e-f-g-a. Als er in de toonladder die aan de basis van de toonsoort kruisen of mollen voorkomen dan worden die genoteerd bij de sleutel. In onze voorbeeldsymfonie van Mozart staan dus geen voortekens bij de sleutel. Rest de vraag: is het C-gr of a-kl? Nou, dat is een hele makkelijke vraag, want Mozart heeft geen symfonie in a-kl geschreven. Los daarvan: in het begin hoor je onmiddellijk of we in majeur of mineur zitten en je kunt het zien aan de partituur met een prominente plek voor de ‘c’ of de ‘a’ in de eerste maat/maten. En natuurlijk voor de zekerheid even kijken naar het slotakkoord/laagste noot.

Hoe zit dat nou met die voortekens in samenhang met de toonladder? Ook daarvoor bestaat een hecht systeem, zoals alles in de muziek uit systemen bestaat. Onze tool daarvoor is de kwintencirkel. De kwintkwint is de afstand van de 1e toon naar de 5e toon van de toonladder. Dus in C-gr van ‘c’ naar ‘g’. Kenmerkend voor de kwint is dat, wanneer je er 12 achter elkaar plakt, je weer op de oorspronkelijke toon uitkomt: c-g-d-a-e-b-fis-cis-gis-dis-ais-eis(f)-bis(c). De genoemde noten vormen de tonica van de te vormen majeurtoonladders. Daarbij heeft de tl van onze vertrektoon ‘c’ 0 voortekens. Naarmate je verder komt in de reeks komt er telkens een kruis bij. Dus G-gr 1#, D-gr 2#, A-gr 3# t/m Cis-gr 7#. Dan zijn alle 7 tonen van de tl verhoogd. Verder kun je dus niet gaan. Het is een fantastisch systeem, want behalve dat het je helpt met het vaststellen van de kruisen in de betreffende
toonsoorten, geeft de kwintencirkel je ook info over wélke kruisen gebruikt worden. Ook hierbij wordt dezelfde volgorde gehanteerd: G-gr (1#) fis (als eerste verhoogde noot in de reeks), D-gr (2#) fis-cis, A-gr (3#) fis-cis-gis. Er komt dus steeds een kruis bij. Om op dezelfde manier de mineurtoonsoorten van kruisen te voorzien vertrek je niet vanuit ‘c’ maar vanuit ‘a’ en je volgt verder dezelfde procedure, tot het vaststellen van de kruisen aan toe.

En hoe zit het dan met de toonsoorten met mollen? Daarvoor vormen we een kwintencirkel vanuit ‘c’ die de andere kant opgaat (dalende kwinten): c-f-bes-es-as-des-ges-ces-fes. Dus F-gr 1 mol bes, Bes-gr 2 mollen bes-es, Es-gr 3 mollen bes-es-as t/m Ges (7 mollen). Voor de parallel vanuit ‘a’ dalende kwinten: a-d-g-c-f-bes-es-as.

Het grappige is dat er zo toonsoorten ontstaan die in majeurgestalte kruisen hebben en in de parallel mollen: G-gr (1#) / g-kl (2mollen), D-gr (2#) / d-kl (1mol)

Als je gaat tellen kom je uit op niet 24 maar 48 mogelijke toonsoorten. Maar hier gaat dan de muzikale praktijk een woordje meespreken. Sommige toonsoorten zijn te enharmoniseren in geval van een dubbele benaming (cis/des, fis/ges etc.). Een componist zal altijd kiezen voor fis-kl (3#) ipv ges-kl (7mollen). In de belangrijkste compositie, waarin alle 24 toonsoorten (12 maj. 12 min.) voorkomen, Das wohltemperierte Klavier van Bach (dl 1 en 2), maakt de componist die keuze ook. Zo heeft hij er in beide delen voor gekozen om de 3e prelude en fuga niet in Des-gr (5 mollen) te noteren maar in Cis-gr (7 kruisen), En da’s best balen, want veel lastiger te lezen..

OK, duidelijker kan ik het niet uitleggen, korter ook niet. Joop